zaterdag 28 maart 2020

Lezingen en preek voor zondag 29 maart

Preek van pastoor Seidel voor deze zondag



Lezingen van deze zondag, 5e zondag van de veertigdagentijd

Eerste Lezing       Ez., 37, 12-14
Zo spreekt God de Heer: "Ik ga uw graven openen; in massa's zal Ik u uit uw graven wegvoeren en u brengen naar de grond van Israël. En wanneer Ik dan uw graven geopend heb en u in massa's zal hebben weggevoerd uit uw graven, zult gij weten dat Ik de Heer ben. Mijn geest zal Ik over u uitstorten en gij zult leven; Ik zal u vestigen op uw eigen grond en gij zult weten dat Ik de Heer ben: Wat Ik zeg, dat volbreng Ik!" Zo luidt de godsspraak van de Heer.

Antwoordpsalm psalm 130
Refrein: De Heer is steeds barmhartig, zijn genade onbeperkt.

-- Uit de diepte roep ik, Heer, luister naar mijn stem. Wil aandachtig horen naar mijn smeekgebed.
-- Als Gij zonden blijft gedenken, Heer, wie houdt dan stand? Maar bij U vind ik vergeving, daarom zoekt mijn hart naar U.
-- Op de Heer stel ik mijn hoop, op zijn woord vertrouw ik. Gretig zie ik naar Hem uit, meer dan wachters naar de ochtend.
-- Meer dan wachters naar de ochtend hunkert Israël naar Hem. Want de Heer is steeds barmhartig, zijn genade onbeperkt. Hij zal Israël verlossen van zijn ongerechtigheid.

Tweede Lezing    Rom., 8, 8-11
Broeders en zusters, Zij die zelfzuchtig leven, kunnen God niet behagen. Maar uw bestaan wordt niet beheerst door de zelfgenoegzaamheid, maar door de Geest, omdat de Geest van God in u woont. Zou iemand de Geest van Christus niet hebben, dan behoort hij Hem niet toe. Als Christus in u is, blijft wel uw lichaam door de zonde de dood gewijd, maar uw geest lééft, En als de Geest van God die Jezus van de doden heeft opgewekt, in u woont, zal Hij die Christus Jezus van de doden heeft doen opstaan, ook uw sterfelijk lichaam eenmaal levend maken door de kracht van zijn Geest, die in u verblijft.

Vers voor het evangelie     Joh., 11, 25a, en 26
Ik ben de verrijzenis en het leven, zegt de Heer; wie in Mij gelooft zal leven in eeuwigheid.

Evangelie  Joh.11, 1-7.17.20-27.33b-45
In die tijd was er iemand ziek, een zekere Lazarus uit Betanië, het dorp van Maria en haar zuster Marta. Maria was de vrouw die de Heer met geurige olie had gezalfd en zijn voeten met haar haren had afgedroogd. De zieke Lazarus was haar broer. De zusters van Lazarus stuurden Jezus de boodschap: "Heer, hij die Gij liefhebt, is ziek." Toen Jezus dit hoorde, zei Hij: "Deze ziekte voert niet tot de dood, maar is om Gods glorie, opdat de Zoon Gods er door verheerlijkt moge worden." Jezus hield veel van Marta, haar zuster en Lazarus. Toen Hij dan ook hoorde dat Lazarus ziek was, bleef Hij weliswaar nog twee dagen ter plaatse, maar daarna zei Hij tot zijn leerlingen: "Laat ons weer naar Judea gaan." Bij zijn aankomst bevond Jezus dat Lazarus al vier dagen in het graf lag. Zodra Marta hoorde dat Jezus op komst was, ging zij Hem tegemoet; Maria echter bleef thuis. Marta zei tot Jezus: "Heer, als Gij hier waart geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn. Maar zelfs nu weet ik dat wat Gij ook aan God vraagt, God het U zal geven." Jezus zei tot haar: "Uw broer zal verrijzen." Marta antwoordde: "Ik weet dat hij zal verrijzen bij de verrijzenis op de laatste dag." Jezus zei haar: "Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en ieder die leeft in geloof aan Mij, zal in eeuwigheid niet sterven. Gelooft gij dit?" Zij zei tot Hem: "Ja, Heer, ik geloof vast dat Gij de Messias zijt, de Zoon Gods, die in de wereld komt." Diep ontroerd sprak Jezus: "Waar hebt gij hem neergelegd?" Zij zeiden Hem: "Kom en zie, Heer." Jezus begon te wenen, zodat de Joden zeiden: "Zie eens hoe Hij van hem hield." Maar sommigen onder hen zeiden: "Kon Hij, die de ogen van een blinde opende, ook niet maken dat deze niet stierf?" Bij het graf gekomen overviel Jezus opnieuw een huivering. Het was een rotsgraf en er lag een steen voor. Jezus zei: "Neemt de steen weg." Marta, de zuster van de gestorvene, zei Hem: "Hij riekt al, want het is reeds de vierde dag. Jezus gaf haar ten antwoord: "Zei Ik u niet, dat als gij gelooft ge Gods heerlijk­heid zult zien?" Toen namen ze de steen weg. Jezus sloeg de ogen ten hemel en sprak: "Vader, Ik dank U dat Gij Mij verhoord hebt. Ik wist wel, dat Gij Mij altijd verhoort, maar omwille van het volk rondom Mij heb Ik dit gezegd, opdat zij mogen geloven, dat Gij Mij gezonden hebt." Na deze woorden riep Hij met luide stem: "Lazarus, kom naar buiten !" De gestorvene kwam naar buiten, voeten en handen met zwachtels gebonden en met een zweetdoek om zijn gezicht. Jezus beval hun: "Maakt hem los en laat hem gaan." Vele Joden, die naar Maria waren gekomen en zagen wat Hij gedaan had, geloofden in Hem.